Beste Rick,
Wat leuk dat je een (oud) gedicht van mij hebt uitgezocht om voor het vak Nederlands te bespreken. Ik zal je niet exact gaan voorkauwen waar het gedicht over gaat (als ik dat al zou kunnen), maar ik kan je wel een paar handreikingen geven. Hier eerst nogmaals het gedicht.
Ansicht
Soms worden seizoenen je zomaar gezonden,
dan leeg je de bus en herleven je handen
bijvoorbeeld een herfst.
Je stoep is nog stoffig, je schaduw nog kort,
als een afgewaaide tak je in karton ver-
kapt op het najaar wijst.
Al negen zomers had je geen teken van leven
gekregen, al had je je nog zo gedreven
op de geruchtenstroom
laten meevoeren. Ook nu kunnen je handen
het weer niet veranderen, dus sta je
met je kop in slagregen,
en dient met het holle ‘ongelooflijk zo mooi
het hier is’ het hele godverlaten
landschap zich ineens
als tranen zo onaangekondigd aan je aan.
In de eerste strofe ontvangt iemand kennelijk een ansichtkaart waarop een landschap in de herfst staat afgebeeld. Door het legen van de brievenbus ‘herleeft’ hij een bepaalde herfst; een herinnering dus.
Uit de tweede strofe blijkt dat het nu waarschijnlijk zomer is. Immers een stoffige stoep en korte schaduwen duiden daarop. De afgewaaide tak welke op de ansicht staat afgebeeld is een teken van het najaar. Overigens vervult het woord ‘verkapt’ hier meerdere functies: het draagt zowel de betekenis ‘heimelijk’ als de meer letterlijke notie ‘gekapt en daarna verwerkt tot’ in zich.
Dus wat is de situatie: het is zomer en iemand ontvangt een ansichtkaart met herfstlandschap (van wie is nog onbekend). Deze gebeurtenis laat hem (laten we voorlopig aannemen dat het een man is) niet onberoerd, want zet herinneringen in gang.
In de derde strofe blijkt dat de hoofdpersoon al negen zomers lang niets meer van een ander heeft gehoord. Hij heeft er wel z’n best voor gedaan om die ander te traceren (‘op de geruchtenstroom laten meevoeren’) maar dat is hem niet gelukt. Zou de ansicht van die ander afkomstig zijn? We weten het niet. Het kan ook zo zijn dat de ansicht alleen al een evocatie oproept van voorbije gebeurtenissen.
Hoe dan ook, in de vierde strofe blijkt dat het voor de hoofdpersoon onmogelijk is de situatie waarin hij zich bevindt (of de situatie van toen?) te veranderen. ‘Weer’ fungeert hier zowel als bijwoord als zelfstandig naamwoord, hetgeen ambiguïteit oplevert. Het besef van onveranderlijkheid maakt dat zich in de kop van onze held, ondanks het prachtige zomerweer, onweerswolken samenpakken.
Als in de vijfde strofe de hoofdpersoon de ansicht omdraait en de bepaald lullige tekst leest die op de achterkant staat vermeld, slaan de stoppen door, dan komt de ellendige herinnering weer in volle heftigheid boven. Tranen dus.
Tot zover een globale situatieschets die je uit het gedicht zou kunnen afleiden. Wellicht zijn er ook nog andere van dergelijke sluitende verhaallijntjes te construeren. Overigens is dit slechts één manier van kijken naar het gedicht. Je zou bijvoorbeeld ook het (verborgen) rijm en ritme kunnen gaan onderzoeken, of de rol en betekenis van weer en seizoenen (en het verband met tijdsaspecten) trachten te verklaren. En wie zou die ander kunnen zijn; is hij of zij wellicht de verzender van de ansicht?
Welnu Rick, zoals je merkt heb ik even de tijd genomen om in te gaan op je verzoek. Ik hoop dat jij op jouw beurt mij laat weten hoe je bespreking is verlopen. Ik zou het ook heel leuk vinden om wat meer over jouw eigen leesverslag van ‘Ansicht’ te horen.
Met vriendelijke groet,
Marco Houtschild