Ruim tien jaar geleden maakte ik een wadlooptocht met een stel mannen die ik op dat moment nog niet zo goed kende. De zware gezamenlijke prestatie leidde ontegenzeggelijk tot verbroedering. Na afloop van de tocht reed ik met twee kerels terug door de nacht vanuit Noord-Groningen naar Culemborg. Allebei waren ze zo’n tien jaar ouder dan ik. In die donkere auto ontstond een soort van vertrouwelijk samenzijn dat later de kiem bleek te zijn voor twee mooie vriendschappen. Tot mijn droefenis zijn beide vrienden in de afgelopen drie jaar betrekkelijk kort na elkaar overleden. Ik moet vaak terugdenken aan die rit en wil erover schrijven. Ik heb een titel en een eerste zin in m’n hoofd zitten:
Nachtelijke autorit
Na een dag op het wad landinwaarts door de nacht,
drie kameraden met grote verhalen.
Lekker veel assonantie met al die aa- en a-klanken. Het bevalt me. Nu moet erin dat we elkaar ‘ontdekten’ tijdens die rit. Ik kom op de zin:
kortom de kiem van een kameraadschap
Twee keer een woord met ‘kameraden’ wordt een beetje te veel, daarom wordt de eerste opzet nu:
Nachtelijke autorit
Na een dag op het wad landinwaarts door de nacht,
drie vrienden met grote verhalen, kortom
de kiem van een kameraadschap.
Tijdens het overschrijven zie ik de rit weer voor me. Ik ‘zie ons weer zitten’ in die donkere auto en ik bedenk er nu ‘zomaar’ iets bij:
Eén zit op de achterbank, de ander achter het stuur
en ik op de derde praatstoel tussen hen in,
almaar dieper het achterland in.
De praatstoel vind ik een mooie toevoeging. Misschien is het overige te veel. In ieder geval moet er nu in dat ze zijn overleden. Ik heb geleerd om tijdens het schrijven het cliché niet te schuwen, je moet als het ware de motor draaiende zien te houden. Dat betekent dat je de innerlijke stroom niet te veel moet onderbreken, en je dus niet moet gaan zitten wachten op die ene prachtige en originele verwoording. Het is heel goed mogelijk om vanuit het bekende domein, door dit te beproeven en onderzoeken, het onbekende domein binnen te treden. Volgend op de gedachte ‘ik leef door, terwijl jullie door die nacht blijven rijden’ schrijf ik de (beter lopende) regel:
Zolang ik leef rijden jullie verder door die nacht.
De intussen spontaan tot stand gekomen vorm dwingt nu af dat er nog 2 regels in deze strofe moeten volgen. Ik kom op:
Zolang ik leef rijden jullie verder door die nacht,
met jullie verhalen waarin de vrouwen
nog altijd steeds mooier worden.
(morgen verder)