Haar
Gezien vanuit het heelal
vang ik aan
met een paar springerige plukken haar.
Een warrig begin
van het evenzo verwarrende
fenomeen ‘ik’.
Ik ben een lijf,
maar ik (cursief) heb me genesteld
direct onder die haardos
die mij (cursief) dus van het universum scheidt.
Mijn frisuur als meest existentiële grens:
ik ben er op een haar na wel of niet.
Zo beschouwd is het een zegen
om niet kaal te zijn.
Om af en toe een kam
door het niemandsland te kunnen halen.