Toen
De uitspraak van ‘toen’ is als de gebeurtenis zelf:
een flits oud licht, een inval en dan met die langgerekte n
(tong tegen gehemelte) het verleden in dwarrelen.
Zeg het maar na: Toen Borculo nog niet was weggewaaid
en dichters niet steeds opnieuw hetzelfde schreven,
ja toen, toen was de wereld zoveel anders/beter/gezelliger.
Je had nog nostalgie: spoorkaartjes van karton,
populieren die door het treinraam ijlden, die toen nog voor
iets stonden, en ik die hiernaar nog op zoek was.
Later werd mijn ‘toen’ naar het voeteneind getrapte lakens,
dat we alle hangsloten verbraken, we inkeerden,
een dat je op de fiets zei dat je altijd met mij en dat ik toen.
Toen was ‘toen’ nog broos en hooguit ‘onlangs’,
we ervoeren een verandering nog niet gelijk als een verlies,
wisten hoe vergeefsheid soepeltjes te aanvaarden.
Maar stilaan werd ‘toen’ onze vergaarbak vol ijkgewichten,
eens noemde ik mezelf godbetert je kloofdichter,
vierde daarna voor het eerst een verjaardag zonder cadeaus.
Toen werd nu: een glasbak in de stromende regen
midden in het ommeland waar we toen de liefde bedreven,
die stuntelige romantiek toen, het holle gebons nu.
Maar toen is echt, noem het een waanbeeld, mij een sofist,
in toen blijft tenminste iedereen nog in leven, is
dit gedicht nog ongeschreven, de toekomst nog open, toen.