Vandaag begint het jaar waarin ik, in het kader van Culemborg 700, samen met mijn drie collega’s Harmen Holwerda, Eric Jansen en René van Loenen Culemborgs stadsdichter mag zijn. Vanmiddag worden we door de burgemeester van de stad geïnaugureerd, om 15.30 uur in de Synagoge aan de Jodenkerkstraat 5 (iedereen welkom). Ik ben pas het laatste kwartaal aan de beurt maar open dit jubileumjaar hier toch alvast met een oud gedicht met een Culemborgs randje. Ik schreef het in januari 1998, nu dus 20 jaar geleden, naar aanleiding van de zelfgekozen dood van de indertijd landelijk bekende psycholoog/publicist Piet Vroon. Vroon woonde in Culemborg aan de Weidsteeg (ik hou van de tegenstelling die in die straatnaam besloten ligt). Zo’n vijf maanden na zijn dood werd zijn woonhuis ontruimd.
Weidsteeg
Op een heldere ochtend na een half jaar:
gordijnen afgehaald, huisraad aan de straat.
Lukraak een bank, een lamp, een kapot
koffiezetapparaat.
Kortom de rotzooi die een man van aanzien
achterlaat. Verderop het dorpse gepraat
over wat een mens
voor zo een daad moet hebben meegemaakt.
Dit zeg ik. Dit. Deze onttakeling, hem
al eerder aangedaan.
Dit gonzende failliet, bij leven doorstaan.