De opdracht voor de met klassieke muziek omlijste installatie als stadsdichter op Nieuwjaarsdag jongstleden was een gedicht te leveren met de thema’s nieuwjaar, Culemborg en/of muziek. Opnieuw kon ik teruggrijpen op een bestaand gedicht, zo’n vijftien jaar oud, dat handelt over een onmogelijk bezoek in de Lekstad. Op verzoek van een van de toehoorders plaats ik het hier.
Bloemetjesbehang
Ze had griep maar ontving mij in haar kamer, ze zei
dat de tuin er bij daglicht mooi bijlag, dat de muziek
soms stokte, dat dat niet erg was en dat ze van dans
hield, van de rivier waaraan onze stad lag en vooral
van bloemetjesbehang. Ik was verloren en verliefd,
dus wilde ik haar hof de eerste morgen bewonderen
en zag ik ons al door de uiterwaarden gaan, want ik
wilde gaan houden van alles waar zij al om gaf, van
de stiltes in het scherzo, van haar bloemetjesbehang.
Het was intussen een onmogelijk bezoek geworden,
we liepen langs de Lek, zij ziek als ze was, ik pakte
haar hand, zag nu de bloemen in het donker, hoorde
in mijn hoofd een ononderbroken gezang, dansend
gingen we door haar kamer, waarin ik wilde blijven,
voor altijd samen tegen het bloemetjesbehang, maar
de naald bleef hangen, het water steeg, de kale nacht
spiegelde in de ruit. Ik begreep dat ik moest gaan en
liep zonder al te veel overtuiging onze toekomst uit.