Culemborgs stadsgedicht 30

Bermstuk

Beetje hellend grastalud, transformatorkastje,
kaal iel boompje gespalkt aan een paal,
stukje stoeprand, hoekje slootkant; zou je het
schilderen dan werd het non-figuratief.

Tien vierkante meter naast een ovonde,
onopgemerkt bestaand, verpletterend gewoon,
wat kan hier zijn gebeurd dat niemand
meer ziet – dat men er nu zomaar langs raast?

Wie heeft hier de knoop van zijn jas verloren,
het zeil gereefd, het voortouw genomen,
in vrieskou staan piesen onder het sterrendak,
enkel nog sirenen in zijn hoofd gehoord?

Mammoeten, muizen, slachthuisverkeer;
wat deze plek al niet zag – hád ze kunnen zien:
de vuigste minnelusten, stammentwisten
en alles tussen blikschade en bliksemschichten.

Waar ik sta is ingezaaid, omgespit, opgehoogd,
drooggemalen, overvaren, ondergelopen,
verlaten, bewoond, ingericht, ontdekt, ontstaan.
Als elk ander stukje aarde een massagraf.

 

Dit bericht werd geplaatst in Culemborgse stadsgedichten. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s