Diep in de uiterwaard
De hart onder de riem stekende fierheid
die van riet in de winter uitgaat: we zijn
niet dood, alle smientjes mogen gewoon
tussen onze stengels dóór waggelen, dát.
Iets triomfantelijks in het scherpe gegak
van in v-formatie overvliegende ganzen:
wíj weten waar we naartoe koersen, wij
bezitten wél een klaar innerlijk kompas.
Het ingesloten bevestigende van een bui:
vandaag val ik, maar morgen verdamp ik,
ik maak deel uit van die cyclus die groter
is dan ik; mijn gestaagheid mijn berusten.