Categorie archief: Culemborgse stadsgedichten
Culemborgs stadsgedicht 80 (de laatste!)
Rivierenlandkroniek 15 (slot) (Natijd: de Redichemse Waard) Het is hoogzomer en er is geen gladheidsbestrijding (“geldt voor het gehele dijkvak”). Je maakt je er vrolijk over totdat je flink onderuitgaat (kluit rivierklei onder elke zool). En daar lig je op … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 79
Rivierenlandkroniek 14 (sinds Culemborg) Lang geleden was het vannacht. In een wereld die weer de onze was, zocht ik naar ik weet niet wat hemeloever en waterland af. Ik zag eenden met uitgerekte nekken, hun lijven te zwaar voor de … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 78
Rivierenlandkroniek 13 (voorbij de Waalkanten) Alles is afgelopen. Langs landerijen, over erven, grienden, hekken, heggen en smerige sloten. Weide, water, het haakse riet. Nergens ademt het land nog ochtend uit, nooit is de mist meer mysterieus, de grond is gebroken … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 77
Rivierenlandkroniek 12 (onder de Amerongse Berg) ‘Zodra de maan een gat in de hemel is, gaan we de rivier over en die berg op.’ Aan de vooravond van weerzien dacht je ons dit pad, er zongen hemelmeesjes mee over de … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 76
Rivierenlandkroniek 11 (tot aan het Randmeer) Het gebeurde in Spakenburg, uitgerekend daar waar het zoute water zoet is geworden. Ik staar over de binnenzee en proef eindelijk het zout. Geen schip ligt er achter mij op de helling of het … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 75
Rivierenlandkroniek 10 (rond de ruïne van Hemmen) Was het spelenderwijs dat je achter je rug de zomer voor me verborg en nooit vergat te lispen dat je van me zou blijven houden tot de laatste Mohikaan het spoor verloor? Was … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 74
Rivierenlandkroniek 9 (achter Varik) Een paar haastig gesproken woorden markeren de plek waar je net nog was. Tot de winter het niet meer wil horen zie ik het ijlings later worden. Nog een seconde lang vastgevroren dan verstillend in de … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 73
Rivierenlandkroniek 8 (in Est) En onverwacht in een oogopslag een ogenblik van afscheid. Als voorbode van taal was je lichaam je stem te snel af.
Culemborgs stadsgedicht 72
Rivierenlandkroniek 7 (over de Diefdijk) Ik schets geen portret dat maar verjaart maar ets een stilleven van slaap, hoe jij verstoppertje in dagdromen speelt en ik nog passen tot voorbij de horizon meet, wijl alleen het landschap voortbeweegt.
Culemborgs stadsgedicht 71
Rivierenlandkroniek 6 (naar Maurik) Zullen we naar de bronnen van de Amazone roeien of peddelen we deze kreek uit en via de vaart terug over de plas richting die kerktoren aan de horizon? Krijgen we nog meer warme dagen en … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 70
Rivierenlandkroniek 5 (op de Linge) Het liefst vertelde ik je zoveel mogelijk zomaar, als sprak ik hardop in m’n slaap, dan werd de pakkans van mijn woorden minder gering – was elke uitspraak raak. Ik zou gewoon een taal hebben … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 69
Rivierenlandkroniek 4 (langs de Lek) Het is de tíjd m’n lief die loopjes met ons neemt. Wanneer staan er met Pasen al pinksterbloemen in de uiterwaard? En het is de rivier wier water ons wil laten geloven dat alles voor … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 68
Rivierenlandkroniek 3 (vanaf Vianen) Het was in die tijd waarin we nog hele dagen konden lopen door knarpend kweldergras in kraakheldere vrieskou dat we lachten om een onzinnaam en jij toen, maar ik tegelijkertijd, dat we met één tere beweging … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 67
Rivierenlandkroniek 2 (door Mariënwaard) Je kwam van alle windstreken. Sloeg golven in de sloot, voren in het erf. Bolde de was, geselde de heg, brak de es en joeg jezelf in mijn armen. Veroverde met stormende gebaren, blies speels het … Lees verder
Culemborgs stadsgedicht 66
Rivierenlandkroniek 1 (Voortijd: het Korte Avontuur) Aan de rand van het dorp ligt een land met de naam Korte Avontuur. Wat valt hier te beleven? Je kan op blote kakhielen door nattig gras, je bestudeert bijvoorbeeld een koeienplak of je … Lees verder